Archive | April, 2014

Kop op, allemaal!

25 Apr

Opeens ben ik niet meer de enige ernstig zieke in mijn omgeving. Dat is gek! Het went namelijk om een uitzonderingspositie in te nemen. Dat doe ik tenslotte al vijftien jaar. Liever niet natuurlijk, maar het was nou eenmaal zo.

In de bloei van het leven word je doorgaans niet levensbedreigend ziek. Dertigers en veertigers, hypochonders daargelaten, hebben veelal nog het idee dat oud en gebrekkig worden lichtjaren van hen is verwijderd.

Dat is maar goed ook, want er moet gewerkt en opgevoed worden. De maatschappij dient tenslotte draaiende te blijven. Er is daarin wel plaats voor de zieke medemens, maar doorgaans zijn het toch de gezonden, die de samenleving dragen.

Maar zodra je de vijftig passeert, gaan de eerste naasten in je omgeving mankementen vertonen. Woorden als ‘kanker’ en ‘hartklachten’ duiken ineens dichtbij op, terwijl je altijd nog dacht dat die ongenode gasten weliswaar bestonden, maar ver bij jou uit de buurt.

Plotseling wonen die woorden in je straat, in je familie en vriendenkring, op je werk, kortom; angstaanjagend dichtbij. Je moet ze serieus nemen en respecteren en ze vervolgens zo klein mogelijk maken, want ze zijn zeer destructief.

Als je geluk hebt, besluiten ze dat ze niet gewenst zijn en verhuizen ze, maar tot die tijd moet je degene bij wie ze zijn ingetrokken waar mogelijk bijstaan. Begeleiden bij doktersbezoeken, lekker voor ze koken en al het andere doen om de ziekte in toom te houden.

Laat ik dat nou net allemaal niet meer kunnen… Dat deden die naasten voor mij en nu kan ik maar weinig terugdoen. Sterker nog, het schrikt af als je zelf ook ongeneeslijk ziek bent. Hoe pijnlijk ook, begrijpen doe ik dat wel.

Ik blijf doen wat in mijn vermogen ligt. Aandacht geven, maar vooral uitstralen dat samenleven met zo’n akelige indringer tot op zekere hoogte haalbaar is. Kop op, allemaal!

Dikke dijen

11 Apr

Dat je een muggenbeet hebt en niet zelf kunt krabben als het jeukt. Dat spreekt tot de verbeelding van de zich normaal voortbewegende mens. Hoe verschrikkelijk moet dat zijn! Ja, dat is het, maar het went.

Er went veel als je behept bent met een akelige ziekte of aandoening. Leven met beperkingen gaat op den duur nou eenmaal. Voordeel van niet krabben is trouwens, dat de muggenbeet eerder weg is. Hoe meer je namelijk krabt, des te groter de bult en erger de jeuk wordt.

Toch word ik één keer per dag bevangen door een enorme drang om te willen krabben. Dat is het moment waarop ik, na een hele dag in dezelfde houding in mijn rolstoel te hebben gezeten, languit op bed lig.

Ontdaan van mijn kleren zie je dikke, rode striemen op de binnenkant van mijn bovenbenen zitten. Dat zijn de afdrukken van plooien van mijn lange broek, die zich urenlang knellend in mijn vlees hebben gedrongen.

Flarden van woorden en tonen buitelen plotsklaps door mijn slaapkamer. Als ik ze achter elkaar zet, dan hoor je een oude carnavalskraker: ‘Dikke dijen, dikke dijen staan in rijen langs de kant. Geef mij je hand maar, geef mij je hand . . . ‘

Tegenwoordig selecteer ik mijn zorgverleners onder meer op hun  masseer-vaardigheid. Eigenlijk wil ik dat ze krabben, maar als ze met een rooie kop en bezweet voorhoofd na een kwartier verzuchten dat ze niet meer naar de sportschool hoeven, dan is het ook goed.

In een haast orgastische extase onderga ik de handelingen van mijn weldoeners. Met lanettecrème bewerken ze mijn dikke dijen. Zó dik zijn die nou geloof ik ook weer niet, maar vanuit mijn gezichtshoek bekeken zijn het niet bepaald meer mijn elegantste lichaamsdelen.

Welke trouwens wel? Maar enfin, dat is weer een heel ander onderwerp. Uiteindelijk is de jeuk weg en ben ik even een tevreden mens.