Al vroeg komen ze allebei voor in mijn dagboeken, die ik aan het herlezen ben. Ik probeer immers een kroniek te maken van wat ik zoal heb meegemaakt in mijn leven. Terugkijken vind ik een prettiger bezigheid dan nadenken over de toekomst.
“Ik beloof je eeuwige trouw”, zei een goede vriend tegen me, de eerste keer dat we elkaar zagen, nadat ik te horen had gekregen dat ik ALS had. Ik was het vergeten, maar het stond in mijn dagboek op 9 mei 1999.
Van zeker drie ‘beste‘ vriendinnen kan ik me deze belofte nog wél herinneren. Maar allemaal zijn ze afgehaakt; al jaren spreek ik ze niet meer. Een andere vriendin zei zoiets indertijd bewust níét. Je kunt immers toch nooit weten hoe het loopt in het leven? Bovendien: belofte maakt schuld.
Deze vriendin schuift nu niet aan bij gesponsorde galadiners, bedoeld om geld op te halen voor onderzoek naar ongeneeslijke ziekten. Nuttige en (helaas) noodzakelijke bijeenkomsten waaraan bekende Nederlanders belangeloos meedoen en waar iedereen zich comfortabel baadt in een avondje goedheid jegens de zieke medemens. Maar wat ze wél doet: na veertien zieke jaren belt ze nog altijd een paar keer per maand. “Zin in een kopje thee? En ik heb risotto gemaakt. Zal ik wat meenemen?”
En hij, die trouwe vriend, kijkt niet met een bezweet hoofd op van zijn racefiets in de camera’s, nadat hij als held en weldoener zes keer (met de beste bedoelingen overigens) een berg heeft getrotseerd. “Daar ben ik toch veel te lui voor”, zou hij het idee lachend wegwuiven. In plaats daarvan komt er elke drie á vier weken een berichtje van ‘m. “Zullen we naar de film?” Of: “Hapje eten samen?”
Met hen –die vriend en vriendin- heb ik door de tijd heen heel wat lief en leed gedeeld. En ik ben ze oprecht dankbaar voor hun trouw!